-
" En hetzij dat een lid lijdt,
zo lijden al de leden mede
" 1 Korinthe 12 vers 26
Stel je voor: een democratisch gekozen president in een ver land draait de geldkraan voor internationale ontwikkelingshulp dicht. Kan hij daarmee een hersteld hervormde gemeente in Nederland raken? Jazeker, bewijst president Trump. Wat betekent zijn beleid – en dat van andere landen – voor lokale diaconieën?
Door Pieter Beens (beleidsmedewerker GDC) en Gijsbert Kamerman (GDC-lid met portefeuille ‘Noodhulp- en rampenfonds’)
De jungle op de grens van Venezuela en Colombia is levensgevaarlijk gebied. Er leven dieren die een onoplettende reiziger plotseling kunnen aanvallen. Minstens zo gevaarlijk zijn de drugsbendes die er rondstruinen en die iedereen die ze tegenkomen overvallen, beroven en soms ontvoeren. Hun dreiging is dan ook groot voor burgers die het straatarme Venezuela proberen te ontvluchten. Velen kregen te maken met geweld of werden zelfs gekidnapt en tot prostitutie gedwongen. Christelijke noodhulporganisaties zetten zich in de afgelopen jaren in om de vluchtelingen die op zoek zijn naar een betere toekomst zo menswaardig mogelijk te vervoeren en op te vangen. Arme reizigers kregen bijvoorbeeld geld om in hun belangrijkste levensbehoeften te voorzien. Maar die tijd is voorbij. Binnen 24 uur nadat Donald Trump tot nieuwe president van de Verenigde Staten werd beëdigd, ondertekende hij een besluit waarin hij de Amerikaanse ontwikkelingshulp (‘USAID’) voor 90 dagen bevroor. De hulporganisaties op de grens van Colombia en Venezuela moesten daardoor direct hun deuren sluiten. Tientallen lokale medewerkers staan op straat. Venezolaanse vluchtelingen moeten nu maar zien of ze zonder kleerscheuren het einde van de jungle halen. De hulporganisaties hebben nog een probleem. Want nu ze minder budget hebben, lopen ook andere projecten – in Colombia en misschien zelfs in heel andere werelddelen – gevaar.
De situatie in de jungle tussen Venezuela en Colombia is maar één voorbeeld van hoe het nieuwe beleid van Trump ontwikkelingshulporganisaties raakt. Er stroomt bijvoorbeeld ook USAID-geld naar Malawi – het arme Afrikaanse land waarin de hersteld hervormde kerk zending en diaconaat bedrijft. Klinieken moeten er sluiten, waardoor in sommige gebieden geen gezondheidszorg meer kan worden geboden. En studenten aan openbare universiteiten moeten met hun opleiding stoppen omdat ze hun studie niet meer kunnen betalen. In het ergste geval wordt ze daardoor alle perspectief op een betere toekomst ontnomen. Ook hulporganisaties waarmee de Generale Diaconale Commissie regelmatig samenwerkt, merken de gevolgen van de nieuwe wind die door Amerika waait. Sommige projecten waarbij ze zijn betrokken, zijn per direct stilgelegd. Een Amerikaanse rechter heeft weliswaar geoordeeld dat de geldkraan niet zomaar dicht kan, maar het kwaad is al geschied. Neem Uganda: daar zijn gezondheidsprogramma's helemaal bevroren. Het is maar de vraag of ze kunnen worden hervat.
Als USAID de enige organisatie was die in de ontwikkelingshulpbudgetten sneed, dan was dat erg genoeg: het gaat immers om zo'n 54 miljard dollar (bijna 50 miljard euro). Maar Amerika is niet het enige land dat de geldkraan dichtdraait. Precies een maand na Trumps inauguratie presenteerde minister Klever van Ontwikkelingssamenwerking het nieuwe ontwikkelingshulpbeleid van het kabinet-Schoof. De boodschap: ontwikkelingshulp moet voortaan rechtstreeks in het belang van Nederland zijn. Alle projecten op het gebied van vrouwenrechten, gendergelijkheid, beroepsonderwijs en hoger onderwijs, sport en cultuur worden daarom gestopt. Het moet het kabinet een besparing van 2,4 miljard euro opleveren. In vergelijking met de Amerikaanse bezuinigingen is het nieuwe Nederlandse beleid een lachertje. Want wat is 2,4 miljard euro tegenover 50 miljard euro? Maar tel de bedragen bij elkaar op én bedenk daarbij dat ook andere landen – van België en Duitsland tot Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk – minder geld beschikbaar stellen voor ontwikkelingshulp en het is duidelijk dat hulporganisaties fors minder subsidies kunnen aanvragen. Dat raakt die organisaties, maar vooral ook de mensen voor wie zij zich inzetten. Een grote Nederlandse christelijke hulporganisatie weet bijvoorbeeld al dat ze miljoenen euro's minder zal krijgen om kwetsbare mensen te helpen. ‘We bereiden ons voor op zeven magere jaren’, laat een medewerker weten. Wil de organisatie noodlijdende naasten – ver weg en dichtbij – kunnen helpen, dan moet er naarstig worden gezocht naar ‘geldschieters’. Ook andere organisaties moeten nieuwe bronnen aanboren. En dus neemt de ‘concurrentie’ toe, want veel ontwikkelingshulporganisaties vissen in dezelfde vijver; de ene om medische hulp te kunnen bieden in Zambia, de andere om een landbouwproject op te zetten voor arme burgers in de Hoorn van Afrika en weer een andere om oorlogsslachtoffers in Syrië te kunnen ondersteunen.
Grote kans dus dat ontwikkelingshulporganisaties steeds vaker zullen aankloppen bij kerkelijke gemeentes voor geld om naastenliefde te kunnen betonen. Daarmee belandt de impact van buitenlands ontwikkelingsbeleid en oer-Hollandse politiek op het bordje van lokale gemeenteleden. Naastenliefde en hulpbetoon blijven namelijk dringend nodig. En als het goed is, mogen hulporganisaties daarbij een beroep doen op de christelijke gemeente.
Maar hoe kan een diaconie naastenliefde en hulpbetoon vormgeven nu hulporganisaties flink worden gekort op hun budgetten?
Foto: JustStartInvesting op Unsplash