mannenbond

Welkom

De eerste verkondigsters van Jezus opstanding

En wedergekeerd zijnde van het graf, boodschapten zij al deze dingen aan de elve en aan al de anderen. En deze waren Maria Magdaléna, en Johanna, en Maria, de moeder van Jakobus, en de anderen met haar, die dit tot de apostelen zeiden. En haar woorden schenen voor hen als ijdel geklap, en zij geloofden haar niet.

Luk. 24: 9-11.

Nadat de engelen haar de boodschap van Jezus opstanding hadden overgebracht, bleven de vrouwen ook niet langer bij het graf, want wat moesten ze daar verder doen? Ik kan in mijn zonden niet langer blijven liggen, wanneer ik de vergeving zie, ik kan mij evenmin bij de doden ophouden, wanneer ik verneem, dat Jezus daar niet is. Ik kan er ook niet meer over tobben, of ik veel geld heb uitgegeven voor specerijen en heel wat moeite besteed heb aan het bereiden van zalven. Jezus leeft, en ik met Hem, dat is mij genoeg. Dit, dat Hij leeft, moeten nu alle bedroefde broeders te weten komen, die ik met deze boodschap ongetwijfeld zal verheugen, zoals mij hiermee zalige vreugde bereid is. Dat kan ik niet voor mijzelf alleen houden. Zó ging het deze vrouwen. Daarom lezen wij: En …, boodschapten zij al deze dingen aan de elve en aan al de anderen.  

Aan Judas Iskariot konden zij het niet verkondigen, al zijn ingewanden waren reeds uitgestort (Hand. 1: 18), maar aan de elven, die treurden en weenden, en aan al de overigen, verkondigden zij het: De Heere is waarlijk opgestaan! Dat was een algemene genade midden in de praedestinatie (voorbeschikking).  

Wat zijn dat voor vrouwen geweest? En deze waren Maria Magdaléna, en Johanna, en Maria, de moeder van Jakobus, en de andere met haar, die dit tot de apostelen zeiden. Is niet de vrouw in het Paradijs eerst in overtreding gevallen? Heeft deze niet de afval van God ingeleid? O, hoe heeft de duivel sindsdien de vrouw in verachting gebracht? Hoe heeft hij haar gekweld? Maar hoe heeft de Heere Jezus hem zijn buit ontnomen! Hier is een vrouw, die door de Heere Jezus van zeven duivelen verlost werd, een grote, grote zondares. Hier is een hofdame, die zich voor de arme Galileese vrouwen en voor een gekruisigde Jezus niet schaamt. Hier is nog een Maria, eerst de vrouw van Alfeüs, nu de vrouw van Klopas, en nog sommige andere vrouwen. Maar het zwakke, door de duivel eerst ten val gebracht en vooral gehate vrouwelijke geslacht is door de Heere Jezus uitverkoren tot verkondigsters van Zijn glorierijke opstanding. Zulke zondaressen kunnen zich troosten met de troost van de opstanding en die gebruiken. En zulken moeten deze troost brengen aan de apostelen.

Hoort u, wat hier staat? Er wordt niet gezegd aan de discipelen, er wordt gezegd aan de apostelen. Zó gaat het toe, waar de genade regeert: niet de apostelen brengen deze tijding aan de vrouwen, maar de vrouwen aan de apostelen, deze uitverkoren getuigen!

Wonderbaar Evangelie! Het snijdt deze verheven apostelen, om zo te zeggen, neus en oren af en maakt hen voor heel het volk voor alle tijden beschaamd. Want deze verheven apostelen wisten evenveel en niet méér dan de vrouwen, voordat de engelen met haar gesproken hadden. Zij dachten evenmin aan de lering en het onderricht van de Heere Jezus, aan al de woorden Die Hij gesproken had. Zij hielden het voor onmogelijk, zij konden niet geloven.

Daarom wordt er gezegd: En haar woorden schenen voor hen als ijdel geklap, en zij geloofden haar niet.

Dat is òns echter tot vertroosting geschreven, wanneer wij graag zouden willen geloven en toch niet kunnen geloven. Geloven, ja ik zou wel willen geloven, maar nog eens, geloven, ja, als ik het zelf zie of ervaar, anders kan ik het niet geloven, juist dat niet, wat ik het allerliefst zou willen geloven. Ook steekt de duivel erachter, want wanneer wij zwaar gezondigd hebben, ligt in het diepst van onze ziel de bange vraag: O, als Hij werkelijk leeft, hoe zal Hij dan met mij doen, als Hij komt en mij bezoekt? Dan zouden wij haast wensen, dat Hij dood was, uit vrees voor straf en van schaamte.

Zó gaat het toe. En Hij, de Heere Jezus, Hij heeft op ons geloof niet gewacht, maar Hij stond op zonder dat de Zijnen er aan dachten. En nog eens: Hij, Hij bekommert Zich niet om het hardnekkige ongeloof van de Zijnen, onverwachts gaat Hij door gesloten deuren heen, en: …stond Jezus zelf in het midden van hen, en zeide tot hen: Vrede zij ulieden, dat is Zijn morgen- en avondgroet.

Het is in het hart van de mens niet opgekomen, wat God hun bereid heeft, die Hem liefhebben.

Dr. H.F. Kohlbrugge (1803 – 1875)

  • © hersteld hervormde kerk 2025