De Bijbel over het verbond
In de module ‘Bijbelse theologie’ worden een aantal clusters van Bijbelboeken behandeld (onder andere de evangeliën en de brieven van Paulus). Daarnaast komen in de modules, die ik geef, een aantal Bijbelse thema’s aan de orde. Eén daarvan is die van het verbond. Eigenlijk moet ik zeggen berieth (Hebreeuws; OT) en diathèkè (Grieks; NT). Berieth wordt in de Statenvertaling altijd met ‘verbond’ vertaald. Dat geldt niet voor diathèkè. In een aantal passage heeft de Statenvertaling dit woord niet met ‘verbond’, maar met ‘testament’ vertaald. Concreet worden de studenten zo geconfronteerd met het feit dat voor woorden in de ene taal (in dit geval de talen waarin de Bijbel is geschreven) lang niet altijd een volstrekt gelijkwaardig woord in de andere taal is te vinden.
Het Hebreeuwse woord berieth kan ook met verplichting of zelfverplichting worden weergegeven. Gaan twee partijen op gelijkwaardige wijze een verplichting aan dan heb je een gelijkwaardig verbond. Je kunt je ook aan iemand die boven je staat tot iets verplichten. Kenmerkend voor Gods verbond met Abraham en daarmee voor het genadeverbond is dat God Zichzelf ertoe verplicht dit verbond van kind tot kind in stand te houden. Daarom is het een verbond dat van geen wankelen weet. Bij het verbond aan de Sinaï – en dat blijkt dan vooral in het boek Deuteronomium – ligt veel sterker de nadruk op het feit dat het volk van Israël gehoorzaamheid aan God verplicht is. In dit boek wordt al nadrukkelijk aangeven dat het volk Israël zal falen en daarom in ballingschap zal worden gevoerd. Dat zal toch niet het einde zijn; Mozes voorzegt dat de HEERE Israëls verdrevenen zal vergaderen.
In aansluiting daarop heeft onder andere de profeet Jeremia over een nieuwe exodus gesproken; hij spreekt dan in Jeremia 31 van een nieuw verbond. Al wordt het woord ‘nieuw’ door Jesaja niet gebruikt, feitelijk spreekt ook Jesaja in Jesaja 54 van een nieuw verbond. God Zelf zal Zijn wet in het hart van het overblijfsel van Zijn volk schrijven.
In de dogmatiek komt de vraag naar voren of Gods verbond voorwaardelijk dan wel onvoorwaardelijk is en ook hoe verbond en verkiezing zich verhouden. In de module Bijbelse theologie komt naar voren dat het Oude Testament op twee manieren over het verbond spreekt. Vanuit Deuteronomium omvat het verbond geheel Israël. We kunnen zo de lijn doortrekken naar de nieuwtestamentische gemeente. Op iedereen die het Woord hoort en in de Heilige Doop het teken van het verbond heeft ontvangen, legt God een claim. Hij heeft ons afgezonderd van de wereld. Al zijn we vanuit onszelf kinderen des toorns, we behoren Hem toe en dienen Hem in de weg van geloof en bekering te zoeken.
Vanuit onder andere Jesaja 54 en Jeremia 31 moet en mag de nauwe band tussen verbond en verkiezing worden onderstreept. Uiteindelijk werkt God Zelf in al de Zijnen wat Hij hen van hen vraagt. In het nieuwe verbond komt de verkiezende liefde van de Vader, de verlossende liefde van de Zoon en de wederbarende liefde van de Heilige Geest tot uitdrukking. Wie zo bij Gods verbond mag behoren en van Gods verbond mag weten, weet ook dat hij niet verloren kan gaan en van Gods liefde kan worden gescheiden. Wie alle Bijbelse gegevens recht doet, moet over tweeërlei kinderen van het verbond spreken. We kunnen in het verbond zijn en toch niet van het verbond. Als dat laatste wel het geval mag zijn, is Psalm 89 – de psalm van het verbond – ook ons levenslied geworden.
Dr. P. de Vries