Een rooms-katholieke theoloog: autoriteit of ‘Ezelinne Bileams’?
Over de rooms-katholieke leer en de plaats van de paus is de gereformeerde traditie heel duidelijk. De mis geldt als ‘vervloekte afgoderij’ (HC vrg. 80) en de paus als de antichrist. Tegelijk is het intrigerend dat gereformeerden in hun stichtelijke boeken wel elementen aan voor-reformatorische en rooms-katholieke literatuur ontleenden. Over dit laatste – interactie tussen protestantse en rooms-katholieke vroomheid in de zeventiende-eeuwse Nederlanden – schrijf ik op dit moment een aanvraag voor een onderzoekssubsidie. Graag geef ik u een inkijkje in het onderwerp. Dit leert ons ook hoe we als gereformeerden inzichten van rooms-katholieke theologen moeten waarderen.
Uit de studies van W.J. op ’t Hof en A. de Reuver weten we dat de laat-middeleeuwse spiritualiteit van Bernardus van Clairvaux (bruidsmystiek) en Thomas à Kempis (navolging van Christus) heeft doorgewerkt in de nadere reformatie, bij Willem Teellinck, Theodorus à Brakel en Jodocus van Lodenstein, om maar enkele figuren te noemen.
Minder bekend is dat gereformeerde theologen soms ook waardering koesterden voor rooms-katholieke tijdgenoten. H.A. van Andel ontdekte dat de Utrechtse hoogleraar Gisbertus Voetius allerlei inzichten betreffende de zending aan een werk van Philippus Rovenius ontleende. Deze was het ‘hoofd’ van de (rooms-katholieke) Hollandse Zending – voor de rooms-katholieke kerk was de Republiek zendingsland. Op ’t Hof constateerde dat Jacobus Koelman Rovenius als getuige voor de stelling aanvoerde dat je bij het hanteren van tucht in de kerk niet voorzichtig moet zijn. Wel noemde Koelman deze Rovenius een ‘Ezelinne Bileams’. Met andere woorden: een rooms-katholiek kan bijbelse dingen zeggen, maar is geen autoriteit, omdat hij het onbewust doet.
Op dit onderzoek wil ik voortbouwen. Aan beide kanten van de confessionele scheidslijn putte men uit de traditie van de late middeleeuwen. Titels van rooms-katholiek stichtelijke literatuur klinken ons bekend in de oren. Wat dacht u van François de Sales’ Aen-leydinghe oft onderwijs tot een godtvruchtigh leven (Nederl. Vert. 1616) of van Lorenzo’s Scupoli’s Den gheestelycken strydt (Nederl. vert.: 1618)?
Toch kan deze overeenstemming aan de oppervlakte ook bedriegen. Ik vermoed dat er bij bepaalde thema’s relatief veel overeenstemming is, zoals bij onderwerpen als dagelijkse levensheiliging en geestelijke strijd. Bij genres als catechismi en boekjes ter voorbereiding op het Avondmaal c.q. de mis zullen er veel verschillen zijn.
Het zit echter waarschijnlijk ingewikkelder in elkaar. Hoe het precies zat, ga ik uitzoeken als mijn onderzoeksaanvraag succes heeft. Aan het einde van dit artikel alvast een voorschot. Willem Teellinck heeft aan de ene kant in zijn Sleutel der devotie grote delen aan Thomas à Kempis Imitatio Christi ontleend, zelfs aan diens vierde boek over de mis. Kijken we echter op detailniveau, dan blijkt dat hij de tekst van rooms-katholieke elementen zoals ‘het Avondmaal als offer’, de bemiddelende rol van de priester, het effect daarvan voor levenden en doden en goede werken gekuisd heeft. A Kempis was ook voor hem een ‘Ezelinne Bileams’, zelfs met dwalingen.
J. van de Kamp