Calvijn en Swaab: Twee zielen, één gedachte?
Een onderzoek naar de verhouding tussen het denken van Calvijn en Swaab over de menselijke ziel en geest
Johannes Calvijn en Dick Swaab, op het eerste gezicht lijken deze twee mannen weinig gemeenschappelijk te hebben. De een geboren in de 16de-eeuw, de ander in de 20ste-eeuw. De een theoloog in Genève, de ander geneeskundige in Amsterdam. De een theist, de ander atheïst. Toch zijn er niet alleen verschillen tussen beiden, er zijn ook een aantal kenmerkende overeenkomsten.
Zo hebben ze allebei boeken geschreven die zonder twijfel betiteld kunnen worden als bestsellers. Ook hebben ze beiden te maken gehad met de nodige controverse. Zo moest Calvijn vanwege zijn overtuigingen op de vlucht voor zijn leven[1] en kreeg Swaab vanwege zijn publicaties verschillende doodsbedreigingen op zijn deurmat. Een andere noemenswaardige verbintenis tussen beide mannen is dat de opvattingen van Swaab ook wel betiteld worden als “neurocalvinisme”.[2] Het is niet waarschijnlijk dat een van beiden dit als een compliment zou beschouwen.
Calvijn heeft de confrontatie met de neurobiologie niet gekend, hij werd vier eeuwen te vroeg geboren. Wanneer Calvijn en Swaab in dezelfde tijd en plaats geleefd hadden zou een debat tussen deze twee auteurs van bestsellers zeker niet ondenkbaar zijn. Hoe zou zo’n confrontatie er uit hebben gezien? Een vlugge blik op de standpunten van beiden doet vermoeden dat hun denken aan alle kanten botst. Maar is dit werkelijk zo? En indien dit zo is, is dit het enige wat er over de verhouding tussen hun denken over ziel en geest te zeggen valt? Of zijn er ook raakvlakken en is er eensgezindheid op sommige punten?
Het lijkt erop dat het gemakkelijk is om beiden tegen elkaar uit te spelen. Het is daarom interessanter om te zoeken naar vlakken waarop overeenstemming tussen beide benaderingen mogelijk is. Calvijn staat ervoor open en ziet dit zelfs als zijn plicht, hij vindt dat men zeker gebruik dient te maken van de werken van ongelovigen.[3] Ook Swaab laat zien dat hij openstaat voor dergelijke gesprekken.[4] Dit brengt bij de volgende vraag: Hoe verhouden het zielsbegrip van Johannes Calvijn en Dick Swaab zich tot elkaar? Een antwoord daarop krijgen we door te letten op hoe beiden over ziel en geest denken en dit met elkaar te vergelijken. Om vervolgens de vraag te stellen hoe zich dit tot elkaar verhoudt.
Ziel en geest
De ziel wordt volgens Calvijn soms ook geest genoemd.[5] Swaab geeft aan dat wanneer men over ziel spreekt, men vaak geest bedoelt. Als het gaat om de richting van ziel naar geest zijn er dus niet zozeer verschillen tussen Calvijn en Swaab. Maar andersom zegt Calvijn ook dat in de gevallen wanneer het woord ‘geest’ op zichzelf staat, het volgens hem dezelfde betekenis heeft als ziel. Dat zal Swaab niet zeggen, omdat hij de geest neurobiologisch beschouwt en de ziel zijns inziens een religieuze connotatie heeft waar hij niet mee instemt. Op dit punt botsen Swaab en Calvijn, maar dit vormt niet het belangrijkste verschil.
(On)sterfelijkheid
Een van de belangrijkste verschillen is er als het gaat over de (on)sterfelijkheid van de menselijke geest. Calvijn verbindt de onsterfelijkheid van de ziel nauw aan de opstanding van het lichaam.[6] In zijn Institutie onderbouwt Calvijn de onsterfelijkheid van de ziel door te wijzen op het menselijke geweten, het Godsbesef, de schitterende gaven die de menselijke geest rijk is en het slapen van de mens.[7] De vier door Calvijn genoemde argumenten vormen voor Swaab louter neurobiologisch goed te verklaren fenomenen, zonder dat dit voor hem een reden is om de onsterfelijkheid van de menselijke geest te beamen. Dit past in Swaabs typering van zichzelf als neuroreductionist.
Gezien deze zelfkwalificatie is het niet verwonderlijk dat hij de geest reduceert tot materie. Volgens Calvijn is de ziel of menselijke geest echter een onlichamelijk wezen. Calvijn keert zich dan ook stevig tegen het reductionisme en reductionisten.[8] Samen met de (on)sterfelijkheid van de menselijke geest is dit het aspect waarop het denken van Calvijn en Swaab over ziel en geest het meest frontaal met elkaar botsen.
Verhouding tussen lichaam en ziel
Als het gaat om de verhouding tussen lichaam en ziel wijst Calvijn op de nauwe verbondenheid tussen beide. Wat dat betreft is hij geen dualist. Tegelijkertijd onderscheidt hij lichaam en ziel en kent hij de ziel zelfstandigheid toe. De zelfstandigheid van de ziel is voor Calvijn van belang vanwege de continuïteit van de persoonlijke identiteit voor en na het sterven. Calvijn is dus zeker ook geen monist zoals Swaab. Swaab keert zich tegen het dualisme en typeert zichzelf als een hersenmonist, waarbij de geest en het brein beide materie zijn en met elkaar samenvallen. Hoewel hij tegelijkertijd spreekt over de geest als het product van het brein en daarin dus in zekere zin ook een onderscheid maakt en deze niet compleet met elkaar laat samenvallen.
Als het gaat om het verstand en de wil noemt Calvijn deze vermogens van de ziel.[9] Voor Swaab zijn het verstand en de wil een functie of product van het brein.[10] Hier botsen beiden, doordat de richting in de verhouding tussen lichaam en geest tegenovergesteld is. Bij Swaab is hier een beweging te zien van lichaam naar geest: Het lichamelijke brein dat het denken mogelijk maakt en zo de productie van de geest. En bij Calvijn een beweging van geest naar lichaam: De ziel of menselijke geest heeft als vermogen onder andere het verstand. Hij stelt dat de ziel levenskracht geeft aan alle delen van het lichaam.[11] Ook de zintuiglijke waarneming behoort volgens Calvijn tot het verstandelijke deel van de ziel. In het verlengde hiervan ligt Calvijns stelling dat wanneer de mens een met rede begaafd levend wezen genoemd wordt, dit nog niet betekent dat verstand iets is wat tot het lichaam behoort. Het voorgaande toont aan dat Swaab ten opzichte van Calvijn een tegenovergestelde richting ziet in de verhouding tussen lichaam en geest.
Verwondering
Volgens Calvijn zijn er in de mens genoeg wonderen te vinden om onze geest mee bezig te houden. Qua strekking zou Swaab dit kunnen beamen, hoewel het woord ‘wonder’ niet in zijn vocabulaire past. Maar gezien zijn loftuitingen over het brein als een fantastische machine, een ingewikkeld commandocentrum voorzien van de modernste apparatuur en de luchtverkeersleiding van een groot vliegveld, is hij onder de indruk van het brein.[12] Hij geeft dan ook aan dat alle metaforen voor het brein tekortdoen, om uit te kunnen drukken hoe indrukwekkend het brein is. Het verschil is echter dat de wonderen die Calvijn in de mens ziet, voor hem een uitzonderlijk toonbeeld zijn van Gods macht, goedheid en wijsheid.[13] En dat hier daarom niet in ondankbare onnadenkendheid of achteloosheid aan voorbijgegaan moet worden. Voor Swaab is de complexiteit van de mens en de menselijke geest slechts het gevolg van miljoenen jaren evolutie, zonder dat de indrukken die hij opdoet over het menselijke brein maken dat hij dit aan Gods macht, goedheid en wijsheid toeschrijft.
Wat de mens werkelijk mens maakt
Calvijn laat de ziel vrijwel samenvallen met het menszijn, de ziel is voor Calvijn het belangrijkste en het edelste deel van de mens.[14] Voor Swaab is het brein het voornaamste deel van het lichaam en is het brein het meest belangrijk als het gaat om het menszijn. Dat komt naar voren in zijn stelling dat hetgeen de mens werkelijk mens maakt, in het brein gezocht moet worden; namelijk de complexe cognitieve activiteiten van het extra hersenweefsel die creativiteit mogelijk maken.
Hier vertonen Calvijn en Swaab raakvlakken als het gaat om de onderwaardering van respectievelijk het lichaam en de rest van het lichaam, een logisch gevolg van het verheffen van ziel en brein tot het belangrijkste voor het menszijn. Daarom kan gesteld worden: Wat voor Calvijn de ziel is, is voor Swaab het brein. Zowel Calvijn als Swaab verbinden aan wat in hun ogen het belangrijkste deel van de mens is cognitieve activiteiten. Calvijn stelt dat de ziel als het belangrijkste en edelste deel van de mens hemel en aarde doorzoekt, het verleden met de toekomst verbindt, het geheugen gebruikt en zich voorstellingen maakt.[15] Stuk voor stuk zijn dit cognitieve activiteiten. Het behoeft weinig uitleg dat Swaab cognitieve activiteiten verbindt aan datgene wat in zijn ogen het belangrijkste deel van de mens is, namelijk het brein. Swaab en Calvijn hebben daarmee als raakvlak dat het belangrijkste voor het menszijn in beider ogen gekenmerkt wordt door cognitieve activiteiten.
Conclusie
Calvijn en Swaab staan diametraal tegenover elkaar in het lichaam-geest debat. De positie van Swaab in dit debat valt ongeveer samen met de monistische positie van het materialisme. Swaab spreekt zelf dan ook over een hersenmonistische positie. In samenhang hiermee hebben beiden zeer uiteenlopende opvattingen over de (on)sterfelijkheid en (on)stoffelijkheid van de ziel. Dit komt het meest helder naar voren in de uiteenlopende antwoorden die zij geven op existentiële vragen die zij beiden aan de orde stellen in hun boeken.
Enigszins gemeenschappelijk is Calvijns verwondering en Swaabs fascinatie voor hoe de mens in elkaar zit. Beiden kunnen lyrische woorden gebruiken voor hoe de mens in elkaar zit. Wanneer het gaat om Swaabs conclusies met betrekking tot existentiële vragen ontstaat er grote discrepantie tussen beiden, maar in de weg naar die conclusies zijn er verschillende beschrijvende elementen die in Calvijns benadering gebruikt zouden kunnen worden om invulling en concreetheid te geven. Calvijn geeft immers aan dat de waarheid niet veracht kan worden waar deze ook maar te vinden is, ook als het gaat om deze thematiek.
Het geheim van de menselijke persoon is voor Calvijn de ziel, maar voor Swaab het brein. Hoewel hierin een duidelijk verschil te zien is, is het des te opmerkelijker dat Calvijn en Swaab beiden cognitieve activiteiten toeschrijven aan dat wat in hun ogen het voornaamste deel van de mens is. Dit resulteert in een waardering van respectievelijk de ziel boven het lichaam en het brein boven de rest van het lichaam. Swaabs hoge waardering van het brein resulteert in een onderwaardering van de rest van het lichaam. Bij Calvijn is er een onderwaardering van het gehele lichaam, doordat hij de ziel vrijwel geheel koppelt aan het menszijn. Het voornaamste deel van de mens wordt door zowel Calvijn als Swaab gekenmerkt door cognitieve activiteiten. Dit zit dermate ingenieus in elkaar dat Swaab aangeeft dat metaforen hier geen recht aan kunnen doen. Calvijn heeft die beperking in zijn spreken niet omdat hij het verstand kwalificeert als deel van het beeld van God.
Ds. C.R. van der Toorn
[1] W.F. Dankbaar, Calvijn zijn weg en werk (Nijkerk: Uitgeverij G.F. Callenbach: 1957), 20.
[2] Dick Swaab, Wij zijn ons brein (Amsterdam: Atlas Contact, 2017), 381.
[3] “Anders verachten wij de gaven van God die ons in hen zomaar aangeboden worden en zullen wij terecht voor onze nalatigheid gestraft worden.” Zie Calvijn, Institutie deel I, 274.
[4] Swaab, Wij zijn ons brein, 351-353.
[5] Calvijn, Institutie deel I, 190.
[6] Alida Sewell, Calvin and the Body: An Inquiry into His Anthropology (Amsterdam: VU University Press, 2011), 58.
[7] Calvijn, Institutie deel I, 191.
[8] Calvijn, Institutie deel I, 70.
[9] Calvijn, Institutie deel I, 200.
[10] Dick Swaab, Ons creatieve brein (Amsterdam: Atlas Contact, 2016), 68.
[11] Calvijn, Institutie deel I, 198.
[12] Swaab, Wij zijn ons brein, 29.
[13] Calvijn, Institutie deel I, 69.
[14] Calvijn, Institutie deel I, 190.
[15] Calvijn, Institutie deel I, 71.