Pastoraat
Het pastoraat heeft een grote plaats binnen de taken van het ambt van predikant. Als een herder onder de grote Opperherder mag de predikant de schapen, die aan hem zijn toevertrouwd, leiden met de stok en de staf (Ps. 23).
Na de inleidingscolleges, waarin verschillende visies op het pastoraat centraal staan, komen tijdens de tweede serie colleges de werkzaamheden van de predikant als herder van de gemeente in vele facetten aan de orde.
Eerst is er aandacht voor de pastor zelf. Welke vaardigheden moet hij bezitten om een gesprek te kunnen voeren? Het belangrijkste is leren luisteren naar de ander, de pastorant. Luisteren is ‘een actief werkwoord’ (aldus dr. P.C. Hoek). Tijdens een pastoraal gesprek doet alles mee. Een oor naar het Woord, de ander en jezelf. Er moet gelet worden op non-verbaal gedrag; hoe is de houding van de ander en hoe reageer ik daarop? Maar niet minder belangrijk is wat de pastorant wél en niet zegt. En hoe kun je het LAST-principe toepassen: luisteren, aansluiten, samenvatten en teruggeven?
Vervolgens is geruime tijd aandacht besteed aan specifieke doelgroepen binnen het pastoraat, zoals ouderen, zieken, rouwenden, mensen met relatieproblemen. Daarnaast is ook stilgestaan bij de plaats van de Bijbel en het gebed tijdens een pastoraal bezoek. Zo wordt er tijdens de colleges een basis gelegd om de praktijk mee in te gaan, in het besef dat het voeren van een pastoraal gesprek niet is te leren in de collegezaal.
In het tweede deel van de colleges maakt iedere student van een gevoerd pastoraal gesprek een verbatim (een woordelijk verslag van het gesprek); deze uitgeschreven teksten zijn vervolgens de leidraad voor de colleges.
Tijdens ieder college is één verbatim besproken. Aan het begin wordt het gesprek voorgedragen. De pastor van het pastoraal gesprek neemt ook nu de rol van pastor aan, een medestudent vervult de rol van pastorant. Hierna ontvangt iedere student afzonderlijk de gelegenheid om een mooi moment uit het gesprek te benoemen en een vraag te stellen.
Het bespreken van een verbatim is niet bedoeld om na te gaan wat ‘goed’ of ‘fout’ is gegaan, maar het gaat om het reflecteren op het communicatieproces wat plaatsvond. Wat waren de factoren die het gesprek bemoeilijkten? Welke invloed heeft de theologie, het karakter en de emotie van de pastor zelf? Tijdens de bespreking van zo’n verbatim krijgt de theorie van de eerste colleges meer handen en voeten. Juist tijdens deze ontmoetingen wordt de noodzaak duidelijk van het blijven reflecteren op jezelf als pastor. Iets wat, als de Heere het geeft in het ambt, ook altijd nodig blijft.
De colleges zijn een deel van het gehele vak pastoraat. Andere onderdelen zijn literatuurstudie (‘Liefdevol oog en open oor’, red. H.C. van der Meulen) en het schrijven van een paper (max 10 A4). Voor dit laatste heb ik mij verdiept in het Bijbelgebruik binnen het kerugmatisch pastoraat (de stroming waar het vooral gaat om de ‘verkondiging’: “Christus als het levende Woord van God dat beslag legt op het gehele leven” (In God geloven, F.G. Immink). Door het schrijven van deze paper heb ik nog concreter de waarde leren kennen van het spreken van God binnen het pastoraat. Het leven met de Heere krijgt gestalte in de dagelijks terugkerende bezigheden, maar niet minder in de moeilijkste omstandigheden van het leven. Als een pastorant mag leven vanuit de herstelde relatie met God, om Christus’ wil, dan wordt Gods genade een krachtbron voor het tijdelijk bestaan op aarde. De pastor mag daarin als een middel zijn, een middel in Gods hand.
Terugziende op de twee modules pastoraat zie ik terug op waardevolle colleges die in de pastorale gesprekken een plaats mogen krijgen. Op deze wijze worden we toegerust voor het ambtelijke werk, al zal het voeren van de gesprekken in de praktijk geleerd moet worden. Dit in het besef dat het persoonlijk gesprek met een pastorant biddend moet en mag gebeuren om te luisteren en te zoeken naar wat de Heere op dat moment te zeggen heeft.
Danny van den Brink