Het opstellen van de begroting van de gemeente is een kerkordelijke taak voor het college van kerkvoogden (ord. 16-1-3).
De begrotingscyclus begint met een overleg tussen het moderamen van de kerkenraad en (een afvaardiging van) het college van kerkvoogden en het college van diakenen.
1. Bij dit overleg dient ook iemand van de zendingscommissie aanwezig te zijn (ord. 16-15-1-b). Hiermee wordt aangegeven dat de gemeente ook bepaalde financiële verplichtingen ten aanzien van de zending heeft. Met elkaar overleggen ze wat in het komende jaar nodig is voor diaconaat, voor de kerkvoogdelijke uitgaven en voor de zending.
2. Tijdens deze bespreking wordt ook een eerste overleg gepleegd over het collecterooster. Dit collecterooster wordt uiteindelijk vastgesteld door de kerkenraad (ord. 16-15-2). Voor het opstellen van het collecterooster kan gebruik worden gemaakt van het model dat door de landelijke kerk is opgesteld. In dit model zijn de landelijke collectes reeds opgenomen.
3. Na dit overleg gaat het college van kerkvoogden aan het werk om binnen de kaders van het gemeentelijk beleid een ontwerpbegroting vast te stellen (ord. 16-15-3). Bij het opstellen van de begroting kan gebruik worden gemaakt van het model van de landelijke kerk.
4. Na vaststelling door het college van kerkvoogden van de ontwerpbegroting wordt voor 1 oktober de ontwerpbegroting ter goedkeuring en definitieve vaststelling aangeboden aan de kerkenraad. De kerkenraad dient de begroting voor 1 november te behandelen (ord. 16-15-3).
5. Wanneer de kerkenraad wijzigingen aan wilt brengen in de ontwerpbegroting dan kan dat slechts na overleg met het college van kerkvoogden. Pas wanneer er overeenstemming is bereikt met het college van kerkvoogden kan de kerkenraad de begroting definitief vaststellen (ord. 16-15-4).
6. Wanneer tussen de kerkenraad en het college van kerkvoogden geen overeenstemming wordt bereikt moet het geschil door de kerkenraad worden voorgelegd aan de commissie toezicht en financiën. Deze instantie moet de knoop doorhakken door middel van het verstrekken van een bindend advies (ord. 16-15-5).
7. De gemeenteleden worden na vaststelling van de begroting op de hoogte gesteld door middel van publicatie van een samenvatting van de begroting, en door de gehele begroting gedurende vijf werkdagen ter inzage te leggen (ord. 16-15-6).
8. De gemeenteleden kunnen tegen de vastgestelde begroting binnen veertien dagen na afloop van de termijn van de ter inzage legging, schriftelijk en gemotiveerd bezwaren indienen bij de kerkenraad (ord. 16-15-7).
9. De kerkenraad neemt pas een beslissing over de ingebrachte bezwaren nadat het college van kerkvoogden daarover is gehoord (ord. 16-15-8).
10. Wanneer naar aanleiding van een ingebracht bezwaar een wijziging wordt aangebracht in de begroting dan dient hier opnieuw overeenstemming over te komen tussen kerkenraad en college van kerkvoogden (ord. 16-15-9).
11. Bovenstaande begrotingsprocedure is, wat betreft de kerkvoogdelijke uitgaven, van toepassing voor gemeenten met de beheervorm conform ord. 16-1-4-a of b (aangepast beheer). Voor gemeenten met beheervorm overeenkomstig ordinantie 16-1-4-c of d(vrij beheer) wordt de begroting opgesteld conform het gestelde in het plaatselijk reglement.